Bron: Financieel Dagblad
Warmtenet kun je niet als ‘open’ net beschouwen, zoals gemeenten doen
Opinie | Bianca Bovenhoff-van der Meer van Solo ta hari, Jan-Peter Heida van SiRm en Peter Keizer van Agnoconsult
Veel gemeenten zetten in op warmtedistributienetten als alternatief voor verwarming met aardgas. Gemeenten zoals Delft, Ede, Zaanstad en Hengelo hebben aangegeven dat ze streven naar een ‘open’ warmtenet.
Veelal wordt een analogie met elektriciteit- en gasnetten gesuggereerd waarbij eindgebruikers zelf kiezen van wie ze warmte afnemen. De warmte wordt dan via het warmtedistributienet, en eventueel een warmtetransportnet vervoerd. Dit uitgangspunt van ‘open’ warmtenetten wordt vaak gebracht als manier om betaalbaarheid, keuzevrijheid (onder meer van lokale bronnen) en duurzaamheid te stimuleren.
Wij stellen dat gemeenten daarmee een irreëel beeld schetsen. De analogie met elektriciteit- en gasnetten gaat niet op. Een warmtedistributienet is veel kleiner, dat geldt ook als meerdere distributienetten verbonden zijn middels een warmtetransportnet. De technische karakteristieken van warmtenetten nopen tot integratie van levering en distributie en er is risico op ‘stranded assets’ voor investeerders in warmteproductie. We illustreren dat hier door voor warmte-, elektriciteit-, en gasnetten steeds belangrijke grootheden te vergelijken.
Gas kan efficiënt over duizenden kilometers getransporteerd worden, bijvoorbeeld van Siberië naar West-Europa. Bij transport van elektriciteit over honderden kilometers gaat ongeveer 10% van de getransporteerde energie verloren door de weerstand in de kabels. Voor een warmtenet is de relevante schaal tientallen kilometers. Het verpompen van water kost namelijk veel meer energie en bovendien koelt het water af tijdens het transport; samen kost dat ongeveer 10% van de energie over 30 kilometer. Een warmtenet is dus veel kleiner dan een elektriciteit- of gasnet.
‘Een warmtedistributienet is helaas een natuurlijk monopolie dat goed gereguleerd moet worden’
De hoeveelheid geleverde warmte moet, op redelijke termijn, gelijk zijn aan de hoeveelheid afgenomen warmte. Gasleidingen worden ’s nachts volgepompt zodat overdag grofweg dubbel zoveel gas geleverd kan worden. In een warmtenet kun je nauwelijks extra warmte kwijt. Bufferen van warmte kan wel, maar is veel duurder dan bufferen van gas. Op het elektriciteitsnet moet de energie die geconsumeerd wordt gelijktijdig worden geleverd. Deze instantane balancering wordt centraal georganiseerd tegen ongeveer 1% van de uitgaven aan elektriciteit.
Fluctuaties van tientallen miljoenen gebruikers van elektriciteit heffen elkaar namelijk grotendeels op. Een warmtenet is relatief klein – honderden tot honderdduizenden gebruikers – waardoor fluctuaties elkaar minder uitmiddelen. Bovendien kun je warm water niet met de lichtsnelheid transporteren; er verstrijkt tijd tussen het opstoken van een ketel en het afleveren van de warmte. Alleen al qua technische bedrijfsvoering is het dus voor warmte veel moeilijker en duurder om levering, netbeheer en productie van elkaar te scheiden.
Stel een papierproducent of raffinaderij past zijn installaties, onderhoudsprogramma’s en productieplanning aan om warmte te kunnen leveren en er is bovendien een transportbuis aangelegd. Als er vervolgens min-der huizen dan voorzien die warmte afnemen (het ‘vollooprisico’), dan kan de investering niet uit.
Ook zouden nieuwe bewoners kunnen kiezen voor een andere warmtebron zoals een geothermische put. De eerste investeerder blijft dan zitten met ‘stranded assets’ die (deels) waardeloos zijn geworden. Deze risico’s leiden tot hogere rendementseisen en daarmee tot hogere inkoopprijzen voor warmte, afnamegaranties of de benodigde investe-ringen in warmteproductie worden niet gedaan.
Als warmteproducent concurreer je met enkele andere warmtebronnen in dezelfde stad of regio. Als elektriciteitscentrale met honderden andere elektriciteitsproducenten in Nederland en Europa; en als gasproducent potentieel zelfs met lng dat per schip vanuit de hele wereld kan worden aangevoerd. Een nieuwe toetreder heeft bij warmte dus veel grotere impact dan bij elektriciteit of gas. Een netbeheerder van een gesloten net kan langere termijn afspraken maken met een warmteproducent. Toekomstige eindafnemers moeten dan verplicht kunnen worden hun warmte af te nemen bij die warmteproducent. Met een ‘open’ net kan dat niet.
‘Open’ warmtedistributienetten leiden niet tot een goed functionerende warmtevoorziening. Daarmee worden zelfs waarschijnlijk benodigde investeringen afgeremd. Zelfs zeer grote warmtenetten zoals in Kopenhagen, Warschau en München zijn geen ‘open’ netten. Een warmtedistributienet is helaas een natuurlijk monopolie dat goed gereguleerd moet worden.
Bianca Bovenhoff-van der Meer is verbonden aan Solo ta hari dat diverse trajecten voor warmtenetten begeleidt. Jan-Peter Heida werkt bij SiRm dat economisch advies geeft aan onder meer het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Peter Keizer is van Agnoconsult dat adviseert over technische bedrijfsvoering van warmteproductie en – distributie.